Niemand anders durft zinnen als die van Lecompte op papier te zetten - NRC

2021-11-16 15:02:52 By : Ms. Karen Xiang

Vanwege het coronavirus werken onze medewerkers vanuit huis.

NB In deze printversie kunnen elementen ontbreken.

Delphine Lecompte In de wereld van haar West-Vlaamse jeugd is alles even wild en anekdotisch. Lecompte schrijft uniek proza ​​– zoals de stoere, ondeugende liefdesbaby van Dimitri Verhulst, Herman Brusselmans en Marieke Lucas Rijneveld.

Jacques is gewoon iedereen, de collega van haar moeder, een voorbijganger in het leven van Delphine. Maar de indruk die hij achterlaat is, zo lijkt het, enorm. Delphine beschrijft hem jaren later als volgt: 'Jacques zag eruit als een nobele Russische graaf, maar hij was slechts de zoon van een vulgaire Poperinge zwembadbouwer en hij leerde banditisme en erosie aan de ongeïnteresseerde kinderen van succesvolle misdaadschrijvers en ijverige struisvogelboeren .'

Het is veel - en je kunt, of misschien moet je, veel van zo'n zin vinden. Het is in de eerste plaats grappig en gek. Vreemd. Verwarrend ook: wat staat hier eigenlijk, en wat betekent het? Je kunt ook het gevoel hebben dat je na het eten en drinken van zo'n zin verzadigd bent - en dat een boek dat ermee gevuld is, zielige onzin moet zijn. En het staat er vol mee; de volgende zin luidt: "Terug in de bus viel ik in slaap en droomde dat mijn ex-stiefvader naakt in een parapluwinkel liep met een luide wekker in de ene hand en een barbaars anticonceptiemiddel in de andere."

Een overprikkelde lectuur schuilt in de massale taalwendingen van Delphine Lecompte (1978), jarenlang bekend als dichter, die dit voorjaar zijn prozadebuut maakte met Patron of the Outcasts, waaruit de geciteerde zinnen voortkomen. Maar het is ook uniek proza ​​– je zou kunnen zeggen: Lecompte schrijft als de stoere, ondeugende liefdesbaby van Dimitri Verhulst, Herman Brusselmans en Marieke Lucas Rijneveld. En juist omdat niemand anders het aandurft om zinnen zoals die van haar op papier te zetten en ze serieus te nemen, moeten we de literaire aanwezigheid van Delphine Lecompte waarderen.

Er is al een vervolg, simpelweg Patrones van de Outcasts II genaamd, en de boeken zijn inderdaad bijna uitwisselbaar: verzamelingen van korte stukken, eerder als columns gepubliceerd of (zeer eigenzinnige) opiniestukken, die als boek toch goed samenwerken. Er zit een zekere herhaling in: telkens schrijft Lecompte over haar West-Vlaamse jeugd, over haar ouders en grootouders en alle aanverwante bijfiguren, over haar volwassenwording en onvolwassen volwassenheid, geplaagd als ze geplaagd wordt door psychiatrische opnames, gecompliceerde relaties en alcoholmisbruik . Het is nooit stil of kalm of gewoon, elke keer is alles helemaal uitbundig.

Ook in stijl – vooral in stijl. Bijvoeglijke naamwoorden met vier, vijf, zes bijvoeglijke naamwoorden zijn geen uitzondering. Als het over haarzelf gaat: "Ik was jong en naïef, een kinderlijke dromerige sluwe genadeloze inventieve trieste zestienjarige troela." Maar ook gewone personages worden in alle kleuren van de regenboog geïntroduceerd (zoals haar 'grote charismatische, opvliegende, vraatzuchtige, saterachtige grootvader') of krijgen vaste scheldwoorden: ze heeft een 'somber mompelende' stiefvader, en ze geeft objecten van haar verlangen een cryptische bijnaam, van 'de oude kruisboogschutter' en 'de voormalige vrachtwagenchauffeur' tot 'de schuchtere zeepmaker'.

En dat is het meest basale niveau; de anekdotes en observaties staan ​​weer eens op zijn kop. Zoals de beschrijving van juffrouw Marijke, die 'stonk naar schildpaddenvoer en borstels om bronsmijnwerkers mee af te stoffen, en ik was verliefd op haar.'

Wie is de vrouw van wie deze zinnen komen? Eigenlijk niemand minder dan de 'ik' in Lecompte's poëzie, die even wild en expliciet en anekdotisch en rijk is, maar in de vorm van proza ​​lijkt de aanspraak op de werkelijkheid nog directer dan in haar verzen. Dit is meer autobiografisch (echt?), of wekt in ieder geval die indruk. Tegelijkertijd is dit zo paradoxaal als maar kan: het is duidelijk dat Lecompte fabelt. Haar uitbundige stijl zorgt ervoor dat je geen moment voor honderd procent gelooft wat er staat – een samenvatting waarin een 'onderwaterlasser' verschijnt: moet ik dat geloven? Het lijkt misschien meer 'echt', maar Lecompte blijft een hoogst onbetrouwbare verteller. Heel af en toe laat ze een barst in haar taalharnas toe, bijvoorbeeld in deze zin over een tandarts: 'Hij gebruikte ook barbaarse zestiende-eeuwse instrumenten uit Moldavië, al weet ik niet zeker of Moldavië al in de zestiende eeuw bestond.'

Daarom verlies je je interesse niet, als je je een weg baant door de pracht en de adjectiefjungle en probeert te bereiken wat eronder ligt. De patrones van de outcasts draait uiteindelijk om het wezen dat onder al die woorden schuilgaat: zij intrigeert. Dat vereist een psychologische lezing, tussen de regels door.

De vraag bij Lecompte is altijd: schrijft ze dit omdat het waar is of omdat het goed klinkt? Het antwoord zou heel goed kunnen zijn: het wordt waar omdat het zo goed klinkt. Waarmee ze ineens een kans voor zichzelf heeft gecreëerd om de wereld naar haar hand te zetten, zo machtig als een god te zijn in het schrijven en de ellende te verdrijven. Want ellende is er: we zijn uiteindelijk allemaal zoon of dochter van een vulgaire zwembadbouwer uit Poperinge. In die zin is Lecompte ook een echte Vlaamse schrijfster, iemand die met haar taal de verlatenheid, onderdrukking en vuiligheid van het dagelijks leven te lijf gaat. À la Verhulsts Het ongeluk der dingen dus à la het verstikkende niets waar Brusselmans onvermoeibaar zijn verbale clownerie tegenaan zet.

Er is een diep romantische ziel in Lecompte, die zich niet neerlegt bij de grijze realiteit. Als ze terugdenkt aan de lessen beroepskeuze op school, herinnert ze zich dat ze 'vagebonden' wilde worden, terwijl de rest van plan was zich te laten opgaan in de sociale verordening. Geld verdienen? "Aan het einde van de maand is er niets meer en zo moet je leven." Haar opties waren ook werken in een circus, 'messen gooien naar prachtige exotische duizelingwekkende meiden, vuur spuwen, fietsen op slappe koorden'. Of: 'zorg voor zeezoogdieren in veel te kleine bassins'.

Aan het einde van dat hoofdstuk komt ze tot bezinning – met als reden waarom ze toch niet voor het circus heeft gewerkt, maar schrijfster is geworden. 'Maar ik wilde geen goochelaar zijn, want ik wist dat alles wat ze deden dood en rook en illusie en schijn was, en ik was op zoek naar echte magie. Nog altijd.' Lecompte's lyriek is ontroerend existentiële clownerie.

Heb je een tip over dit onderwerp, zie je een spelfout of feitelijke onjuistheid? We zouden het op prijs stellen als u ons hierover bericht. U kunt ons ook anoniem een ​​tip geven.