Wat is zo speciaal aan carnaval, dat boven de rivieren niet wordt begrepen? - NRC

2022-05-27 20:41:44 By : Mr. Kevin du

Vanwege het coronavirus werken onze medewerkers thuis.

N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.

Carnaval Wat is zo speciaal aan carnaval, dat boven de rivieren niet wordt begrepen? Christiaan Weijts probeert het uit te leggen aan de hand van de bijna mythische praalwagen die zijn oudoom ontwierp.

Weer een jaar zonder echt carnaval. Weer is het deel van ons land dat ‘friet’ in plaats van ‘patat’ zegt in mineur. Weliswaar is er iets meer mogelijk dan vorig jaar, maar massale feestonderdelen zoals de optochten van praalwagens zijn al geschrapt.

Hoe erg is dat? Verslaggevers uit patatland die afzakken naar onder de rivieren krijgen steevast hetzelfde te horen: het is niet uit te leggen, jullie kunnen dit nooit echt begrijpen.

Misschien kan ik mij opwerpen als bemiddelaar. Weliswaar woonde ik altijd boven de rivieren, toch ken ik het volksfeest van zeer nabij. Mijn oudoom Louis Weijts (1905-1995) ontwierp in Bergen op Zoom jarenlang carnavalswagens. Hij is daar nog altijd bekend als de grondlegger van de eigenzinnige Bergse stijl, karikaturaal, grotesk en uitbundig.

Als kind heb ik die tekeningen eindeloos bekeken in zijn atelier. Met carnaval, of ‘Vastenavend’ zoals je hier moet zeggen, logeerden we vaak in ‘Het Krabbegat’, de feestnaam van het stadje. Talloze ontwerpen heb ik gezien van het narrenschip ‘De Blauwe Schuyt’. Ook zijn allereerste ontwerp, het ‘Ezelskarreke’ waarop Prins Nilles vlak na de oorlog de stad werd binnengereden, moet ik gezien hebben in al die mappen en lijsten aan de muur.

Die wagen, jarenlang het prototype voor latere Vastenavendwagens, wordt nu opnieuw gebouwd. Dat wilde ik wel eens zien. Ik nam contact op met een van de initiatiefnemers, Eric Elich (53), kunstenaar, ontwerper en navolger van Louis. We moesten even wachten tot ook de bouwhallen uit lockdown mochten, maar op een zaterdag in januari neemt Elich me mee naar Halwana, een loodsencomplex van de Stichting Vastenavend in een gebiedje buiten de stad, ingeklemd tussen een autosloperij en de woonwagens van de kermislieden.

Het Ezelskarreke is de Gouden Koets van het Krabbegat, een bijna mythische wagen, waar met nostalgie over wordt gesproken. Aan de hand van het Ezelskarreke van oom Louis zijn denk ik allerlei verhalen over Vastenavend te vertellen. Wat is precies die traditie, dat wat ‘niet uit te leggen is’? En hoe proberen de Bergenaren die levend te houden? Want het wagenbouwen staat al veel langer, nog vóór de coronacrisis, onder druk.

De originele ontwerptekening is tegenwoordig in bezit van beeldhouwer Niko de Wit (73), die ook een kijkje komt nemen bij de loods, en jarenlang zelf wagens ontwierp en bouwde. „Ach, wat geweldig… ongelooflijk…!” Hij stapt meteen af op de metershoge koppen, die twee mannen aan het verven zijn, en bewondert de detaillering. Zelf heeft hij zulke figuren eindeloos geboetseerd, op ondergronden van betonijzer en kippengaas. Deze koppen zijn met een robotarm uit een schuimblok gesneden.

Tegenwoordig maakt De Wit abstracte, minimalistische beelden in de openbare ruimte, maar het begon met dit soort carnavaleske uitbundigheid. „Als kleine jongen van zeven mocht ik voor het eerst naar de optocht kijken. De prinsenwagens uit die tijd waren allemaal van Louis Weijts. Toen ik thuiskwam, ging ik alles wat ik gezien had meteen uit mijn geheugen in het klein namaken, als een bezetene. Ieder jaar perfectioneerde ik dat. Een paar jaar later leerde ik Louis kennen. Hij kwam eens naar mij toe, omdat ik wagentjes had gemaakt op schaal, toen ik zestien was. Meneer Weijts keek met grote aandacht naar die wagentjes en zei: dat heb je mooi gemaakt, hee…”

Ik kan het hem zo horen zeggen: dat ‘hee’ wat vragend uitgesproken, en ik zie zelfs zijn mimiek, de ogen even dichtgeknepen, grote grimas, hoofdknikje erbij. „Mooi gemaakt héé, m’n jongen…” Zoals hij het tegen mij en mijn broer zei als we in zijn atelier die platen bekeken en natekenden.

Mijn broer Loek heeft later net als Louis de kunstacademie doorlopen en werkt nu als illustrator. In dat atelier bovenin een herenhuis aan de Auvergnestraat kregen wij als kind onze eerste tekenlessen. Hoe je diepte in die figuren aanbrengt. Hoe je een evenwichtige compositie opzet. Schaduwen. Anatomie.

Oom Louis verdiende zijn geld met reclames, illustraties, schilderijen in opdracht, decors voor circussen, maar de hoofdmotor voor zijn creativiteit waren toch al die uitbundige wezentjes met bolle wangen, rare neuzen, narren, bombastische fanfareorkesten en vreemdsoortige fabeldieren. In die wagens, maar ook als metershoge pasteltekeningen voor winkeletalages, als bierviltjes, luciferdoosjes en andere merchandise.

Bij het zien van al die figuren komen allerlei herinneringen boven. Door de herhaling leert een kind zich verheugen op pakjesavond, Kerst, Oud en Nieuw, met eigen, specifieke geuren en rituele objecten. Daarom is er zo’n weerstand tegen veranderingen. Zwarte Piet, het vuurwerkverbod, het verdwijnen van de vreugdevuren van Duindorp. Je komt aan jeugdherinneringen, het cement waarmee je tradities bouwt.

In een loods iets verderop liggen de metershoge oren en ogen die de Peperbus, de kerktoren aan de Grote Markt, altijd tijdens Vastenavend krijgt, samen met een reusachtige blauwe kiel die hier ligt opgerold. De heks Wana, de kraai: al die vertrouwde personages bezorgen me een lichte huivering. Een blik in het pakhuis van de kinderlijke magie.

Verderop: Spuit 11. Een brandweerwagen met een confettikanon. Op de dag van de optocht waren we de halve ochtend bezig met het leegruimen van de brede vensterbank van het atelier, zodat we het goed konden zien. Alle vazen met penselen, gipsmodellen en marmeren bustes versjouwden we. De zware ramen gingen open, maar moesten snel weer dicht als Spuit 11 eraan kwam, want die mikte expres naar binnen.

Oom Louis stond achter dat raam alsof hij een defilé afnam, wuivend, en breed grijnzend, en toch altijd een tikje timide. Ondanks al zijn carnavaleske verbeelding was hij geen echte feestganger, ging hij nooit mee ‘dweilen’, zoals de verklede kroegentocht heet. Hij had iets van een wereldvreemde kluizenaar, die naast dat carnaval ook in de weer was met zaken als transcendente meditatie. Ingewijde en buitenstaander tegelijkertijd. Hij had genoeg aan het carnaval in zijn hoofd.

In tegenstelling tot zijn zus, tante Wies, die ons tot na haar tachtigste nog meenam langs de kroegen en danste met wildvreemden. Zij deed het motto eer aan dat op het Ezelskarreke stond en straks opnieuw staat: ‘Agge mar leut et!’ (Als je maar lol hebt). Toen ze over de negentig was, en dementerend, wees ze in het verzorgingstehuis eens vol levenslust naar het raam. „Hij komt hoor! Dadelijk komt-ie voorbij, d’n optocht!”

Herinneringen. Het cement van tradities. Ze leggen zich in diepere lagen vast, in dat gebied van herinneringen, mythologie, kinderboeken. En doordat generaties ze aan elkaar doorgeven, raken ze aan iets dat tijdloos, onveranderd blijft. Jong, kinderlijk en tegelijkertijd oeroud.

Voor mij is Vastenavend in eerste instantie die fantasierijke vormtaal. Net als Niko de Wit en Eric Elich raakte ik daar als kind vertrouwd mee. Bij elk bezoek aan Bergen op Zoom verheugde ik me erop weer ondergedompeld te zijn in die atmosfeer van uitbundige fantasie, vrijheid.

Het naoorlogse carnaval stond dan ook nadrukkelijk in het teken van de bevrijding. De Bergenaar Anton van Duinkerken (1903-1968) had in zijn manifest Verdediging van Carnaval in 1928 al een vurig pleidooi gehouden voor het feest, dat bij stadsbestuur en katholieke kerk in het interbellum niet goed lag wegens losbandigheid. Van Duinkerken probeerde het juist in lijn met het christelijke geloof te presenteren: „De vrolijkheid van het gekerstend Carnaval is een uitzinnigheid, zij is een lyrische bezetenheid van het onsterfelijke leven, een jubel van de vreugdevol gerustgestelde, de pret van wie hun toekomst zeker weten. Het christelijke Carnaval is een orgie, maar een orgie van de zegepralende geest, die zijn gezel, het lijf, een vrolijk feest ten afscheid biedt, verzekerd, dat dit scheiden niet voor eeuwig is.”

Het boek werd verboden, maar na de oorlog ging de katholieke gemeente dan toch overstag. De bevrijding ging samen met een vrije, groteske fantasie. En het Ezelskarreke was daar de eerste uiting van.

Elich: „De wens om die wagen opnieuw te maken was er al langer. De aanleiding was de komst van een nieuwe prins in 2021. We hielden er toen al rekening mee dat, mochten we een jaar overslaan, het voor 2022 een mooie gelegenheid zou zijn. Dit jaar bestaat de naoorlogse Vastenavend zeven keer elf jaar. Maar ook nu rijdt hij nog niet. Hij is nog niet klaar want we hebben er door de lockdown niet aan kunnen werken.”

Toch is het voor hem en de bouwers geen verloren jaar. Het nieuwe Ezelskarreke bouwen ze niet voor één jaar, het moet meerdere dienstjaren krijgen. „Het is een voorbeeldwagentje. Net als toen moet het een nieuwe generatie inspireren.” Maar gebeurt dat ook? Zijn er nog zevenjarige jongetjes die begeesterd raken? Bouwen willen ze in elk geval steeds minder, concludeerde Omroep Brabant al vóór de coronacrisis. Jongeren willen wel feestvieren, maar zijn steeds minder te porren om zich langere tijd in te zetten voor de voorbereidingen. Je ziet ze niet meer in de bouwhallen voor praalwagens. Wel de lusten, niet de lasten.

Ook daar kan dit Ezelskarreke juist een grote rol in spelen. Dat vertelt bouwer Eric Huffmeijer, lid van de technische commissie, die door de hallen stapt in een besmeurde werkoverall. Hij laat wat modellen zien van figuren op de hoek van de wagen. Die liet hij met een 3D-scanner inlezen, en vervolgens printen.

„De jeugd heeft geen zin meer om met stinkende natte klei aan de slag te gaan. Die zit liever achter een beeldscherm en dat kan nu ook. Je kunt prachtige 3D-tekeningen maken die daarna worden uitgevoerd. Het hoeft niet meer op de ouderwetse manier. Die is tijdrovend en kostbaar. En er zijn steeds minder mensen die goed kunnen boetseren.” Al blijft het óók handwerk. „We gaan niet ineens kant-en-klare wagens laten printen in China of zo. We blijven schilderen, lassen, fysiek bouwen.”

Hoekkoppen en zijpanelen liet hij scannen en printen in verschillende materialen. „Het is pionieren”, zegt Huffmeijer. Hij reikt me een houten fabeldiertje aan – met snavel en spiraalvormige opgerolde staart, ooit door oom Louis bedacht, nu geprint in polymelkzuur. „PLA heet dat. Met een houtvezeltje erbij. Dat is biologisch afbreekbaar, en kan bij wijze van spreken gewoon de groene container in.”

Praalwagenontwerper Louis Weijts met tekeningen voor het Ezelskarreke, 1978. Foto Kees Wierikx

De modellen in de loods zijn met een robotarm gefreesd uit een groot blok van dat materiaal. Huffmeijer: „Dat hebben we uitbesteed, want die apparaten zijn duur. Maar we zijn bezig een connectie te maken met het onderwijs. Als we zo’n samenwerkingsverband hebben, kunnen zij zorgen voor opleiding en apparatuur, waar het bedrijfsleven vast in wil investeren. En wij bieden de kennis en kunde.”

Zo willen de bouwers samenwerken met het naburige ROC Curio, een school die plannen heeft voor een afdeling ‘megatronica’, met veel aandacht voor 3D-technieken. Op die manier betrek je een nieuwe generatie bouwers erbij.

Schitterend. Ineens realiseer ik me dat het ontwerp van oom Louis hier opnieuw aan de wieg staat van wat in wezen het eeuwenoude meester-gezel-leerling-model is. Dat krijgt nieuwe vormen – beeldschermen, milieuvriendelijke materialen, 3D-printers – maar in wezen is het een doorlopende lijn.

Vastenavend is iets waar de gemeenschap als geheel aan werkt, ieder met zijn eigen specialisme, wagenbouwers, lassers, timmermannen, kostuumontwerpers, muzikanten… Zoals middeleeuwse gilden. Technologie is hier een nieuw ambacht, maar de kern blijft gelijk. Je werkt samen aan iets dat je individuele bestaan overstijgt. Bovendien is het eindelijk eens níét van praktisch nut. Sec beschouwd zijn praalwagens alleen karretjes, frivool, versiering. Maar dat is juist het mooie. Je concurreert niet, rangen en standen verdwijnen. Iedereen gaat hetzelfde gekleed. Hier is de lokale feestdracht een boerenkiel, geknoopte zakdoek, en gordijnen of vitrages om je schouders.

Van Duinkerken schrijft: „Het masker verheft de mens boven zijn leeftijd, zijn geboorte, zijn verleden en zijn eigen zelf.” Jong en tegelijkertijd oeroud. Zo gaat het Ezelskarreke in feite terug tot in de Middeleeuwen vol stoeten en ommegangen in de Lage Landen. De ezels zouden kunnen stammen uit het festum fatuorum, een middeleeuwse feestdag, die varianten had met een ‘ezelpaus’ als aanvoerder. Die Middeleeuwen resoneren overduidelijk in de vormtaal van oom Louis. Het is Pieter Bruegel en Jeroen Bosch, vermengd met het lugubere van Goya.

Mag je dan niets in tradities veranderen? Jawel, maar dat stuit altijd op weerstand. Vastenavend in de zomer, zien de Krabben dat zitten? „Persoonlijk vind ik dat een optocht zou kunnen, mits deelnemers dit willen. Maar het hele feest verplaatsen is iets anders. Het is nu eenmaal een lentefeest dat voorafgaat aan de vastentijd”, zegt Elich. „Je viert ook geen Kerstmis in de zomer.”

Heeft u een tip over dit onderwerp, ziet u een spelfout of feitelijke onjuistheid? We stellen het zeer op prijs als u ons daarover een bericht stuurt. U kunt ons ook anoniem een tip geven.